Jakobs droom van de ladder — Genesis 28

Nu het erop lijkt dat ik Inleiding cultuurgeschiedenis 1 heb afgerond kan ik me gaan richten op twee nieuwe cursussen die ik tegelijkertijd wil gaan doen. Jakob vertrekt naar Charan om daar een vrouw te zoeken en krijgt onderweg een droom. Esau huwt als wraak(?) een dochter van Ismaël, halfbroer van Isaak.

Omdat ik tij­dens de stu­die Alge­me­ne cul­tuur­we­ten­schap­pen regel­ma­tig merk dat eni­ge bij­bel­ken­nis wel han­dig is, ben ik maar weer eens met dit ‘boek der boe­ken’ begonnen.

Gene­sis 28

Na een week­je pau­ze van­we­ge stu­die­ac­ti­vi­tei­ten gaan we weer ver­der in de bij­bel. Jakob had op gezag van zijn moe­der Rebek­ka zich voor­ge­daan als zijn twee­ling­broer Esau en zo zijn blin­de vader Isaak voor de gek gehou­den. Op deze slink­se wij­ze was hij het die geze­gend werd door Isaak, en niet zijn broer. Omdat deze wraak wil­de nemen voor dit bedrog deed Rebek­ka het voor­ko­men tegen haar man dat het beter was dat Jakob zou afrei­zen naar het land waar zij van­daan kwam om daar een meis­je uit haar fami­lie te huwen. Zo gezegd, zo gedaan. Ondanks dat Isaak eer­der tegen Esau had gezegd dat hij geen zegens meer over had, zegen­de hij zijn zoon Jakob nog een keer en ver­tel­de hem dat hij Kanaän moest ver­la­ten om een vrouw te zoeken. 

Esau ont­dekt dat Jakob gevlo­gen is omdat Kanaä­ni­ti­sche vrou­wen niet goed genoeg zou­den zijn in de ogen van zijn ouders. Hij zoekt con­tact met Isma­ël, de half­broer van Isaak, die ver­wekt was uit de rela­tie van Abra­ham met Hagar, de sla­vin van Sarah, de vrouw van Abra­ham (vol­gen jul­lie het nog?). Daar huw­de hij een der­de vrouw, Macha­lat die een doch­ter van Isma­ël was.

Onder­weg naar Cha­ran zoekt Jakob op een avond een plek om te rus­ten. Hij pakt een steen als kus­sen en valt in slaap. In zijn droom is hij een lad­der gewaar waar enge­len neer­da­len en opstij­gen tus­sen hemel en aar­de. God, de HEER was er ook en die ver­tel­de hem het beken­de rie­del­tje van dat Jakob uit­ver­ko­ren was, al het land zou bezit­ten waar hij nu was en veel nako­me­lin­gen zou krij­gen. En nog veel meer. Het kon niet op. 

Jakobs droom — de lad­der (ca.1500), Nico­las Dip­re (ca.1495–1532)

Bij het ont­wa­ken was Jakob ver­vuld van eer­bied voor wat hem over­ko­men was. Hij meen­de dat de plek waar hij gesla­pen had niets anders kon zijn dan het huis van God, en dat het de poort tot de hemel was. Hij zet­te de steen recht­op en wijd­de die met olie. Als belof­te sprak hij uit dat wan­neer God hem zou bescher­men en vei­lig bij zijn ver­wan­ten zou laten terug­ke­ren, hij God zou accep­te­ren als zijn HEER. De steen zou dan het huis van God wor­den. Daar­naast zou hij een tien­de afstaan van alles wat god hem zou schenken. 


Geef een antwoord