Omdat ik tijdens de studie Algemene cultuurwetenschappen regelmatig merk dat enige bijbelkennis wel handig is, ben ik maar weer eens met dit ‘boek der boeken’ begonnen.
Genesis 29a
Na zijn droom vervolgt Jakob de reis naar het land van zijn vader en moeder waar hij hoopt een huwbare vrouw te vinden. Bij een waterput aangekomen treft hij een groep herders met hun schapen. Het blijkt dat zij uit Charan komen, de plek die Jakob als einddoel heeft. Op de vraag of zij bekend zijn met Laban, de broer van zijn moeder Rebekka antwoorden ze bevestigend. Niet lang daarna ziet hij een herderin naderen, toevalligerwijs is het Rachel, de dochter van Laban. Zijn nicht dus.
Jakob rolt de steen van de put zodat het vee van zijn oom kan drinken en kust onderwijl Rachel van blijdschap waarbij hem de tranen over de wangen rollen. Rachel rent hierop zo snel als ze kan naar haar vader om hem te vertellen dat de zoon van zijn zus bij de put is. Laban op zijn beurt rent weer naar de put om Jakob te omhelzen, waarna ze samen naar het huis van Laban gaan, waar Jakob zijn hele geschiedenis vertelt.