Noachs vervloekte zoon Cham / Genesis 31

Voor de Inlei­ding cul­tuur­ge­schie­de­nis 2 lees ik de rea­der­tekst ‘De beeld­vor­ming Neder­land-Span­je voor en na de Vre­de van Mun­ster’, een arti­kel gepu­bli­ceerd in het tijd­schrift De Zeven­tien­de Eeuw. Er wordt onder ander ver­we­zen naar geu­zen­lie­de­ren waar­in het zwart­ma­ken van Span­jaar­den tot norm vehe­ven wordt:

De lie­de­ren date­rend van de jaren zes­tig van de zes­tien­de eeuw maken mel­den van bij­voor­beeld ‘Der sec­ten Jes­uwijt’, ‘Baals Papen, Babels Reli­gi­oen’ met ‘haer ver­momt ver­sie­ren’, ‘Chaims ghe­broet­sel’ en ‘Babels boeleerders’.

Een blad­zij­de ver­der lees ik:

In de Neder­land­se geu­zen­lie­de­ren bood ‘Mar­ra­no’ in de zin van Moor (vgl. de ver­bas­te­ring ‘Moraan’) de moge­lijk­heid tot asso­ci­a­ties met de zwar­te, dui­vel­se, hei­den­se, wel­lus­ti­ge, luie bewo­ners van het hete Afri­ka, de ver­re naza­ten van Noachs ver­vloek­te zoon Cham.

Nor­maal gespro­ken zou ik hier over­heen gele­zen heb­ben zon­der de ver­wij­zing naar ‘Chaims ghe­broet­sel’ en ‘de ver­re naza­ten van Noach ver­vloek­te zoon Cham’ pre­cies heb­ben weten te plaat­sen. Voor het alge­me­ne begrip van de tekst en de beeld­vor­ming met betrek­king tot de Span­jaar­den is het ook niet essen­ti­eel. De con­text ver­dui­de­lijkt vol­doen­de de strek­king. Maar nu ik al een tijd­je regel­ma­tig in de bij­bel lees om mij­zelf de ver­ha­len eigen te maken, her­ken­de ik nu met­een waar­naar hier ver­we­zen werd. Zie mijn blog­post van 5 janu­a­ri 2022 om het zelf ook terug te lezen. Het geeft iets van vol­doe­ning en het moti­veert om ver­der te blij­ven lezen in dit lij­vi­ge boek.

Gene­sis 31

Laban geeft de zoek­tocht naar zijn goden­beeld­jes op nadat hij als laat­ste ook in de tent van zijn doch­ter Rachel niets heeft kun­nen vin­den. Het is voor Jakob aan­lei­ding om Laban te ver­wij­ten waar­om hij na al die jaren van trou­we dienst (‘veer­tien jaar heb ik voor u gewerkt om uw twee doch­ters, en zes jaar om uw vee’) nog steeds door Laban niet ver­trouwd wordt. Hij daagt Laban uit met bewij­zen te komen die gebruikt kun­nen wor­den om te zien wie van hen bei­den in zijn recht staat. Hun bei­der ver­wan­ten die aan­we­zig zijn zou­den deze ‘recht­spraak’ kun­nen uit­voe­ren. Zover komt het ech­ter niet. Laban stelt het slui­ten van een over­een­komst voor. Iets wat in Gene­sis tot nu toe regel­ma­tig voor­komt, en het ver­moe­den doet rij­zen dat een hoop ver­ha­len op dezelf­de gebeur­te­nis zijn gebaseerd.

Er wor­den ste­nen ver­za­meld en op een hoop gelegd. Een­tje werd recht­op gezet om als gedenk­steen te die­nen. Bij hun bei­der goden zwe­ren ze elkaar niet meer las­tig te vallen:

‘Deze steen­hoop’, ver­volg­de Laban, ‘en deze gedenk­steen die ik hier heb neer­ge­zet, zijn alle twee getui­ge van de afspraak dat ik niet met kwa­de bedoe­lin­gen voor­bij deze steen­hoop naar jou zal komen, en jij niet naar mij. De God van Abra­ham en de God van Nachor, die ook de God van hun vader was, zal beoor­de­len wie van ons bei­den in zijn recht staat.’

GENESIS 31, 48–54
[Bron onbe­kend]

De plek waar ze deze afspraak maak­ten is onder ver­schil­len­de namen bekend. ‘Laban noem­de de steen­hoop in zijn taal Jegar-Saha­du­ta, Jakob noem­de hem Gal-Ed’. Er wordt ook nog de naam Mis­pa ver­meld, wat schijn­baar een rela­tie heeft met het drei­ge­ment van Laban rich­ting Jakob indien die het zou wagen de doch­ters van Laban en hun kin­de­ren niet goed te behandelen. 

Omdat ik tij­dens de stu­die Alge­me­ne cul­tuur­we­ten­schap­pen regel­ma­tig merk dat eni­ge bij­bel­ken­nis wel han­dig is, ben ik maar weer eens met dit ‘boek der boe­ken’ begonnen.