Inmiddels ben ik begonnen met Inleiding filosofie 2. Het tentamen van deel 1 heb ik onlangs in Nijmegen afgelegd. Voor de uitslag ben ik nog in bange afwachting. Mijn voorbereiding was niet geweldig vanwege tweemaal een onderbreking voor een tripje naar Cluj. Het waren ditmaal ook geen meerkeuze vragen, die me normaal gesproken redelijk goed afgaan. Nu moesten we vijf open vragen beantwoorden en een korte samenvatting van een filosofische tekst (in dit geval eentje van David Hume) schrijven. Het antwoordmodel heb ik intussen door kunnen nemen, en met heel veel geluk zal ik misschien een nipte voldoende weten te scoren, maar dan moet ook wel alles meezitten. We gaan het zien.
In de dagen voorafgaande aan het tentamen, toen ik in versneld tempo de stof aan het doornemen was van de verschillende filosofen die aan bod zouden komen las ik ’s avonds voordat ik ging slapen in het laatste hoofdstuk van Anna Karenina. Zoals ik al eens eerder heb aangegeven gaat het in dit dikke boek niet hoofdzakelijk over Anna. En een van de verhaallijnen heeft als hoofdpersoon Lewin, die getrouwd is met de jongere zus van de vrouw van de broer van Anna. Lang geleden was Lewins vrouw verliefd op graaf Wronski, die uiteindelijk valt voor de charmes van Anna. In het voorlaatste hoofdstuk krijgen we te lezen hoe Anna vergaat (spoiler: tragisch). Daarna zijn we twee maanden verder en zien we hoe het leven zich verder ontrolt, waarbij de focus op Lewin ligt die worstelt met de zin van het leven. Bij de volgende passage aangekomen moest ik natuurlijk meteen denken aan mijn eigen worsteling met de tentamenstof die ik probeerde op ouderwetse manier in mijn geheugen te stampen:
Hij las en dacht, en hoe meer hij las en nadacht, hoe verder hij zich van zijn doel verwijderd voelde. […] Wanneer hij de lange definities volgde van onduidelijke begrippen als geest, wil, vrijheid, substantie en zich opzettelijk verloor in dat doolhof van woorden, waarin de filosofen hem binnenleidden of dat hij zichzelf schiep, had hij het gevoel, dat hij iets begon te begrijpen. Maar hij behoefde deze kunstige gedachtengang maar te vergeten en dan van uit het werkelijke leven terug te keren naar hetgeen hem bevredigd had, toen hij met zijn gedachten de gegeven draad volgde, of plotseling stortte heel dit kunstige bouwwerk als een kaartenhuis ineen […]
Anna Karenina, p.905–906
Om mijn bijbelkennis wat bij te spijkeren lees ik regelmatig een stukje in dit ‘boek der boeken’.
Nadat Laban en Jakob een overeenkomst hebben gesloten vertrekt Laban de ochtend erna terug naar huis. Jakob trekt ook verder met zijn gevolg richting huis, maar dan de andere kant op. Hij maakt zich zorgen of zijn broer Esau nog steeds rancuneus is vanwege de misleiding aan het bed bij hun vader Isaak. Hierdoor verkreeg Jakob de zegen van Isaak, en niet de oudste broer Esau. Misschien is Esau na al die jaren het voorval niet vergeten en op wraak uit zodra hij hoort van de terugkeer van Jakob. Wanneer Jakob een bode naar Esau stuurt om zijn komst aan te kondigen en het antwoord van Esau is dat hij Jakob tegemoet zal rijden met vierhonderd man, stelt dat Jakob niet echt gerust.
Hij besluit om zijn gevolg te splitsen in twee kampen, zodat wanneer Esau besluit hem aan te vallen in ieder geval de helft zal weten te onstnappen. Verder verzamelt hij een groot aantal dieren dat een eind vooruit zal rijden en dient als geschenk voor Esau om hem van gedachten te doen veranderen in het geval hij kwade plannen heeft. De knechten die met de kudde vooruit rijden drukt hij op het hart Esau duidelijk te maken dat hij hem als zijn heer beschouwt, ondanks de eed van hun vader die eigenlijk afdwingt dat Esau de knecht is van Jakob.
In de vroege ochtend van de dag dat ze waarschijnlijk Esau zullen ontmoeten helpt Jakob zijn gevolg met het oversteken van de rivier Jabbok. Er is dan een vreemde overgang in het verhaal, want van de ene op de andere zin is hij plots in gevecht met ‘een ander’:
Maar zelf bleef hij achter, helemaal alleen, en er worstelde iemand met hem totdat de dag aanbrak. Toen de ander zag dat hij het niet van hem kon winnen, raakte hij Jakobs heup aan, en daardoor raakte Jakobs heup tijdens die worsteling ontwricht. Toen zei de ander: ‘Laat mij gaan, het wordt al dag.’ Maar Jakob zei: ‘Ik laat u niet gaan tenzij u mij zegent.’
Genesis 32, 12–32
De ander blijkt een engel (of God?) te zijn, en deze vraagt hem hoe hij heet. Vervolgens krijgt Jakob te horen dat zijn naam voortaan Israël zal zijn, ‘want je hebt met God en mensen gestreden en je hebt gewonnen’. Daarna zegent de ander Jakob/Israël. Jakob noemt de plaats Peniël omdat hij daar oog in oog heeft gestaan met God en in leven is gebleven.
Als laatste volgt er nog een weetje:
Jakob liep mank. Omdat de ander hem had aangeraakt bij de spier die boven het heupgewricht ligt, eten de Israëlieten de heupspier niet, tot op de dag van vandaag.
Genesis 32, 33