Omdat ik tijdens de studie Algemene cultuurwetenschappen regelmatig merk dat enige bijbelkennis wel handig is, ben ik maar weer eens met dit ‘boek der boeken’ begonnen.
Genesis 35
Het is God die Jakob een uitweg biedt nadat zijn zonen de familie van Chamor om het leven hebben gebracht. Hij krijgt opdracht zijn spullen bij elkaar te pakken en de reis te aanvaarden naar Betel alwaar hij een altaar voor God dient te bouwen omdat God op die plek voor het eerst aan hem was verschenen. Jakob laat zijn gevolg alle afgodenbeeldjes verzamelen en begraven voordat ze op weg gaan richting Betel. God jaagt de inwoners van het gebied waar ze doorheen trekken zoveel schrik aan dat ze het niet wagen hen te achtervolgen.
Op de plaats van bestemming aangekomen bouwt Jakob het altaar door een steen rechtop te zetten en het te wijden door er een wijnoffer op te brengen en olie over uit te gieten. God verschijnt opnieuw aan hem en net als eerder (in Genesis 32) wordt hem vertelt dat hij voortaan als Israël door het leven zal gaan en dat zijn nageslacht zal uitgroeien tot een groot volk waar vele koningen uit zullen voortkomen.
Hierna trekt de stoet verder naar Efrat. Onderweg moet Rachel bevallen van haar tweede zoon (de eerste zoon was Jozef). Deze bevalling verloopt tragisch. Rachel overleeft het niet. Zij is nog wel in staat haar zoon de naam Ben-Oni te geven, maar Jakob noemt hem Benjamin. Rachel wordt begraven langs de weg naar Efrat, het huidige Betlehem. Op haar graf wordt een gedenksteen geplaatst.
Aan het eind van dit hoofdstuk arriveert Jakob in Mamre, waar hij zijn vader Isaak weer ontmoet. Die wordt uiteindelijk honderdtachtig jaar en na zijn dood begraven door Esau en Jakob.