Uitslag eindopdracht Inleiding cultuurgeschiedenis 2

Op het forum ver­scheen een bericht dat het ant­woord­mo­del voor het filo­so­fie­ten­ta­men al beschik­baar was op mijn OU. Niet dat ik er op zat te wach­ten want zo’n goed gevoel had ik niet over­ge­hou­den aan gis­ter­avond. Toch besloot ik een kijk­je te gaan nemen of er mis­schien een sprank­je hoop zou zijn op een vol­doen­de. Mijn aan­dacht werd ech­ter getrok­ken naar een ande­re upda­te, en wel een­tje bij Inlei­ding cul­tuur­ge­schie­de­nis 2. De terug­kop­pe­ling van de schrijf­op­dracht was er al. Daar had ik meer fidu­cie in. Snel open­de ik het docu­ment en zag dat het goed was: een 8,4 als eind­re­sul­taat. Een hele opluch­ting. Daar­na had ik veel min­der moei­te met het feit dat het ant­woord­mo­del voor filo­so­fie erg afweek van wat ik gis­ter­avond bij elkaar had weten te schrij­ven. Dan maar een her­kan­sing in oktober.

Voor de lief­heb­ber hier­on­der mijn schrijf­op­dracht voor Inlei­ding cul­tuur­ge­schie­de­nis 2 en de terug­kop­pe­ling. Je kunt hier terug­le­zen waar de schrijf­op­dracht aan moet voldoen.

Onder­deel 1 — KAVV-analyse

Arti­kel:

Judith Poll­mann, ‘Met groot­va­ders bloed beze­geld. Over reli­gie en her­in­ne­rings­cul­tuur in de zeven­tien­de-eeuw­se Neder­lan­den’, De Zeven­tien­de Eeuw 29 (2013) afl. 2, 155–175.

Kern­ci­taat:

‘Dit arti­kel betoogt dat gebeur­te­nis­sen uit het recen­te ver­le­den een belang­rij­ke rol speel­den in de manier waar­op zeven­tien­de-eeu­wers hun geloof beleef­den.’ (p.156).

Argu­ment:

In dit arti­kel zet Poll­mann uit­een in wel­ke mate het recen­te ver­le­den een inspi­ra­tie­bron vorm­de voor de reli­gi­eu­ze her­in­ne­rings­cul­tuur in de zeven­tien­de eeuw. Dit gold niet alleen voor hoe indi­vi­du­e­le gelo­vi­gen hun geloof beleef­den, maar ook voor het zelf­beeld van reli­gi­eu­ze groe­pe­rin­gen. Poll­mann gebruikt naast secun­dai­re lite­ra­tuur een gro­te ver­schei­den­heid aan con­tem­po­rai­ne bronnen.

In de intro­duc­tie (p. 155–156) wordt een par­ti­cu­lier voor­beeld gebruikt als brug naar wat Poll­mann een ‘breed ver­breid cul­tu­reel patroon’ (p.156) noemt. Maar zij bena­drukt dat bij het ont­staan van deze her­in­ne­rings­cul­tuur er naast over­een­kom­sten ook ver­schil­len zijn aan te wij­zen wan­neer men het resul­taat bij pro­tes­tan­ten in de Repu­bliek en katho­lie­ken in de Zui­de­lij­ke Neder­lan­den met elkaar vergelijkt. 

Aller­eerst wordt de iden­ti­fi­ca­tie met mar­te­la­ren uit de zes­tien­de eeuw bespro­ken (p. 156–162). Door te ver­wij­zen naar mar­te­laars­boe­ken en over­ge­ble­ven relie­ken, en het opne­men van diver­se pren­ten laat Poll­mann zien dat niet alleen het lij­dens­ver­haal, maar bij de pro­tes­tan­ten ook het waar­om van hun offer veel aan­dacht krijgt. Ver­vol­gens wordt bal­ling­schap uit­ge­licht als een onder­werp dat bei­de groe­pe­rin­gen gemeen­schap­pe­lijk heb­ben (p. 162–165). Poll­mann laat via graf­schrif­ten, memoi­res en poë­zie zien dat bal­lin­gen zich veel­vul­dig iden­ti­fi­ce­ren met het Bij­bel­se volk Israel en hoe dit in hun nieu­we omge­ving bij­draagt aan sta­tus­ver­ho­ging en respect.

Bij de dui­ding van de recen­te con­flic­ten zelf — name­lijk de Refor­ma­tie en de Opstand – over­heerst bij de pro­tes­tan­ten het besef van een reli­gi­eu­ze breuk (p. 165–168). Poll­mann toont aan dat er ech­ter geen con­sen­sus bereikt wordt tus­sen de diver­se con­fes­sies, eer­der een onder­lin­ge strijd wel­ke con­fes­sie het meest gele­den heeft. Dit leidt tot het ont­staan van een secu­lie­re, a‑confessionele her­in­ne­rings­cul­tuur waar­bij niet de gods­dienst­strijd cen­traal staat maar vrij­heid, vader­land en patri­ot­tis­me. Con­sen­sus is er wel bij de katho­lie­ken in de Zui­de­lij­ke Neder­lan­den (p. 169–174). Con­tem­po­rai­ne geschied­schrij­ving en memoi­res, maar ook beel­den­de kunst bena­drukt de lan­ge tra­di­tie van vroom­heid en pro­beert de reli­gi­eu­ze troe­be­len af te doen als ver­oor­zaakt door bui­ten­land­se invloe­den. Niet het lij­den staat cen­traal maar de goe­de afloop, wat ook het onder­werp is van de schil­de­rij­en die opge­no­men zijn in deze paragraaf.

In de afslui­ten­de para­graaf vat Poll­mann haar bevin­din­gen in het kort samen en gebruikt ze de con­clu­sies van haar betoog om aan te geven waar­om late­re pogin­gen tot samen­wer­king van Noord en Zuid tegen de Span­jaar­den gedoemd waren te mis­luk­ken (p. 174–175). 

Vra­gen:

  1. Veel ban­ne­lin­gen wis­ten zich in hun nieu­we omge­ving op te wer­ken bin­nen de loka­le samen­le­ving. Was dit typisch voor ban­ne­lin­gen die op reli­gi­eu­ze gron­den waren ver­huisd, of zien we dit ook bij ande­re bannelingen?
  2. Er kon geen con­sen­sus bereikt wor­den tus­sen de diver­se pro­tes­tant­se con­fes­sies. Was dit uniek van­we­ge de Neder­land­se situ­a­tie, of zien we dit ook in ande­re landen?
  3.  

Ver­band:

Het arti­kel van Poll­mann vormt een uit­brei­ding op het the­ma van week 7. Prak bespreekt in hoofd­stuk 16 de geloofs­be­le­ving, maar niet zozeer de reli­gi­eu­ze her­in­ne­rings­cul­tuur. Wel ver­meldt Prak het ont­staan van een ‘stads­ide­o­lo­gie zon­der eni­ge gods­dien­sti­ge con­no­ta­tie’ (p. 298), ver­ge­lijk­baar met de secu­lie­re, a‑confessionele her­in­ne­rings­cul­tuur bij Pollmann.Een ander ver­band is met rea­der­tekst 5 waar net als bij Poll­mann aan­dacht wordt besteed aan hoe het recen­te ver­le­den geclaimd kan wor­den in een reli­gi­eu­ze context.

Beoor­de­ling KAVV-analyse:

Judi­ci­um: onvol­doen­de/vol­doen­de

Toe­lich­ting:

Het geko­zen kern­ci­taat geeft goed weer het­geen de auteur in de tekst betoogt. Het onder­deel ‘Argu­ment’ is een cor­rec­te ana­ly­se van de gedachtegang/werkwijze van de auteur; er wordt inge­gaan op de uit­gangs­pun­ten van de auteur, het bron­nen­ma­te­ri­aal en de struc­tuur van het arti­kel. (Wel­licht had iets com­pac­ter gefor­mu­leerd kun­nen wor­den, maar dat is echt een klein detail.)

De gefor­mu­leer­de vra­gen zijn rele­vant; ze slui­ten aan bij de pro­ble­ma­tiek van deze (weten­schap­pe­lij­ke) tekst en zet­ten aan tot ver­de­re reflec­tie op de stof. (Ik mis alleen een der­de vraag, moge­lijk per onge­luk weg­ge­val­len, daar­om een ‘vol­doen­de’ in plaats van een ‘goed’.)

De voor­naams­te ver­ban­den met de ove­ri­ge tek­sten bin­nen het the­ma wor­den goed dui­de­lijk gemaakt en op cor­rec­te wij­ze bear­gu­men­teerd, al neigt de uit­wer­king ervan naar de kor­te kant. Het arti­kel van Meij­er Drees sluit ook aan bij dit arti­kel. Zowel Poll­mann als Meij­er Drees gaan in op nega­tie­ve beeld­vor­ming en hoe deze gevol­gen had voor de Opstand.

Ten slot­te is de KAVV-ana­ly­se geschre­ven in cor­rect Neder­lands op het aca­de­mi­sche niveau dat ver­wacht mag wor­den van een bache­lor­stu­dent Alge­me­ne Cultuurwetenschappen.


Onder­deel 2 — Bronanalyse

His­to­ri­sche bron:

Jan van Hout, Opt ont­set van Ley­den. Lof­sang (1602).

Soort bron:

Opt ont­set van Ley­den. Lof­sang door Jan van Hout is een geschre­ven bron. Het betreft hier een lied­tekst op rijm en gaat over de ont­be­rin­gen van de bur­gers van Lei­den tij­dens het beleg van de stad door Spaan­se troe­pen. Dit vond plaats in de peri­o­de van okto­ber 1573 tot okto­ber 1574. Er wordt een beeld opge­roe­pen van hoe de loka­le bevol­king onder erbar­me­lij­ke omstan­dig­he­den en met wei­nig hoop op red­ding toch had weten stand te hou­den. In die zin is het een bewust ver­slag van een his­to­ri­sche gebeur­te­nis het­zij op een lite­rai­re en dus fic­tie­ve wij­ze van­uit het per­spec­tief van de over­win­naar. Het had niet de inten­tie een objec­tie­ve ver­slag­ge­ving te zijn.

Com­mu­ni­ca­tie­ve context:

De auteur is Jan van Hout (1542–1609).1 Met een kor­te onder­bre­king was hij van 1564 tot aan zijn dood stads­se­cre­ta­ris van Lei­den. De onder­bre­king had te maken met zijn refor­ma­to­ri­sche gezind­heid waar­door hij van 1569 tot 1573 in bal­ling­schap ver­bleef. Tij­dens het beleg van Lei­den behoor­de Van Hout tot de groep stand­vas­ti­gen die niet wil­de ingaan op de her­haal­de pogin­gen van de Spaan­se bele­ge­raars om de stad zon­der ver­zet aan hen over te geven. Na het beleg bleef hij naast zijn func­tie als stads­se­cre­ta­ris een voor­aan­staan­de rol spe­len in het publie­ke leven, onder ande­re op het gebied van de armen­zorg en de komst van een uni­ver­si­teit. Ook op lite­rair gebied deed hij van zich spre­ken.2

Veel van het werk geschre­ven door Jan van Hout is ver­lo­ren gegaan, maar de bun­del Der stadt Ley­den Dienst-bouc met daar­in deze lied­tekst, is bewaard geble­ven. Het Dienst-bouc ver­scheen in Lei­den in het jaar 1602. Waar­schijn­lijk is de lof­zang al eer­der geschre­ven maar nooit gepu­bli­ceerd. Daar­om valt het ook moei­lijk te bepa­len voor wie het bestemd was. Omdat Van Hout betrok­ken was bij de orga­ni­sa­tie van rede­rij­kers­wed­strij­den, waar­van som­mi­ge het beleg van Lei­den tot onder­werp had­den bestaat de moge­lijk­heid dat hij de lof­zang als een eigen bij­dra­ge geschre­ven heeft zon­der deze uit­ein­de­lijk in te zen­den.3

Voor Jan van Hout was het beleg van Lei­den in meer­de­re opzich­ten een belang­rij­ke peri­o­de geweest. Hij hield zich op in de groep die van geen over­ga­ve wil­de weten, maar wist als stads­se­cre­ta­ris ook hoe­zeer de bevol­king te lij­den had onder de Spaan­se bele­ge­ring. Met de tekst wijst hij erop dat het lij­den niet voor niets is geweest. Het was een eer­be­toon aan de stad en haar bevol­king dat zij ondanks alle ont­be­rin­gen had­den weten stand te hou­den. Her­den­king en herinnering. 

Posi­tie van de informant:

Jan van Hout ver­bleef tij­dens het beleg van Lei­den zelf in de stad. Als stads­se­cre­ta­ris was hij goed op de hoog­te van wat er omging in de bele­ger­de stad. Zijn infor­ma­tie was aldus in veel geval­len uit de eer­ste hand. Zoals eer­der ver­meld maak­te hij deel uit van een groep stand­vas­ti­gen die niet wil­den weten van een over­ga­ve van de stad aan de Span­jaar­den. In een cru­ci­a­le fase tij­dens het beleg toen de span­nin­gen hoog oplie­pen wist hij de rust te doen weer­ke­ren en in het voor­deel van de stand­vas­ti­gen te beslech­ten, door de betrok­ke­nen te vra­gen hard­op hun stand­pun­ten uit te spre­ken zodat hij ze kon notu­le­ren. Dat weer­hield die­ge­nen die de stad wil­den ope­nen voor de Spaan­se troe­pen, bevreesd dat ze waren dat dit hun later kon opbre­ken mocht het ver­loop van de Opstand wij­zi­gen.4

His­to­ri­sche con­text van de bron:

Op diver­se plaat­sen in het boek Gou­den Eeuw. Het raad­sel van de Repu­bliek van Prak kun­nen we terecht om de bron in een his­to­ri­sche con­text te dui­den. In hoofd­stuk 1 ‘Een roe­ri­ge geschie­de­nis’ wordt geschre­ven over de gru­wel­da­den gepleegd door Spaan­se troe­pen indien ze erin sla­gen een bele­ger­de stad bin­nen te val­len en hoe dit de opstan­dig­heid en vast­be­ra­den­heid van de opstan­de­lin­gen alleen maar ver­sterkt (25–29). De lof­zang van Jan van Hout kan gezien wor­den als een voor­beeld hier­van. Ver­der valt uit hoofd­stuk 9 ‘Sap­pe­len’ te con­clu­de­ren dat er wei­nig voor nodig was (laat staan een beleg) om gro­te groe­pen van de stads­be­vol­king aan de rand van hon­gers­nood te bren­gen. Jan van Hout was een gelet­terd man die met vele dich­ters en schrij­vers nau­we con­tac­ten onder­hield, een nieuw metrum intro­du­ceer­de, in het Neder­lands schreef en een vader had die fac­tor was geweest van een rede­rij­kers­ka­mer. Dit past hele­maal in het plaat­je wat Prak beschrijft in hoofd­stuk 14 ‘De gelet­ter­de stad’. 

Ook valt er een ver­band te leg­gen met rea­der­tekst 1 ‘De beeld­vor­ming Neder­land-Span­je voor en na de Vre­de van Mun­ster’ door Meij­er Drees. Jan van Hout laat in zijn lof­zang enke­le ste­reo­tie­pe beschrij­vin­gen van Span­jaar­den voor­bij komen die Meij­er Drees in haar arti­kel aan­haalt. In die zin is de bron een voor­beeld bij de readertekst.

Rea­der­tekst 5 ‘Clai­ming the past: his­to­ry, memo­ry, and inno­va­ti­on fol­lo­wing the Christ­mas Flood of 1717’ door Sund­berg laat zien hoe een recen­te ramp – in dit geval een over­stro­ming – gedeel­te­lijk ver­klaard wordt in een reli­gi­eu­ze con­text. Bij de lof­zang wordt ook god­de­lij­ke voor­zie­nig­heid aan­ge­haald en de bron kan ook hier gezien wor­den als een voor­beeld bij de readertekst. 

Als laat­ste is er een ver­band met het arti­kel van Judith Poll­mann. In haar betoog geeft Poll­mann aan dat van­we­ge de vele onder­lin­ge con­flic­ten tus­sen de pro­tes­tant­se con­fes­sies er geen con­cen­sus bereikt werd in de zeven­tien­de eeuw over hoe de Opstand geduid moest wor­den. Het leek eer­der een com­pe­ti­tie in wie het meest gele­den had voor het goe­de doel. Daar­door ont­staat er een secu­lie­re her­in­ne­rings­cul­tuur naast de reli­gi­eu­ze. In dit geval zou de lof­zang van Van Hout gezien kun­nen wor­den als een voor­beeld van het lij­den voor het goe­de doel.

Om de Lof­zang door Jan van Hout ver­der goed te kun­nen inter­pre­te­ren is het nodig om over de vol­gen­de onder­wer­pen meer lite­ra­tuur te zoeken:

  1. De ont­be­rin­gen waar­mee de Leid­se bevol­king te maken had (om dui­de­lijk­heid te ver­krij­gen waar­uit dat lij­den bestond en of ieder­een in Lei­den er in gelij­ke mate mee te maken had?).
  2. De recep­tie van de tekst na publi­ca­tie (om te her­lei­den of de lezers zich kon­den her­ken­nen in het geschets­te beeld door Jan van Hout).
  3. Ande­re bron­nen over het Leids ont­zet (om te zien hoe de tekst van Jan van Hout zich hier­toe verhield).

Beroor­de­ling bronanalyse:

Pun­ten­to­taal: 21 / Eind­cij­fer: 8,4

Toe­lich­ting:

Er wordt een goe­de karak­te­ri­se­ring gege­ven van de geschre­ven aard van de bron waar­bij eni­ge aan­dacht is voor dit spe­ci­fie­ke lite­rai­re gen­re (een lof­zang in dicht­vorm). Even­tu­eel had erop gewe­zen kun­nen wor­den dat deze tekst niet op zich­zelf staat maar dat ‘Opt ont­set van Ley­den’ deel uit­maakt van een gro­te­re publi­ca­tie. Er wordt daar­bij cor­rect gere­flec­teerd op de mate waar­in deze bron ‘(on)bewust’ is. Het gaat hier inder­daad om een bewus­te bron. Van Hout doet ver­slag van zijn (uiter­aard zeer sub­jec­tie­ve) her­in­ne­ring aan het lij­den van de bevol­king om deze her­in­ne­ring levend te houden.

De com­mu­ni­ca­tie­ve con­text is op zeer ade­qua­te wij­ze geschetst, waar­bij aan­dacht is voor zowel de bestuur­lij­ke acti­vi­tei­ten van de auteur als de soci­a­le con­text (culturele/intellectuele krin­gen) waar­in hij ope­reer­de. Ook het doel (c.q. het geïn­ten­deerd publiek) komt aan bod.

Het aspect ‘posi­tie van de infor­mant’ is vol­doen­de weer­ge­ge­ven. Er had uit­ge­brei­der kun­nen wor­den gere­flec­teerd op de posi­tie van Van Hout en wat dit zegt over de betrouw­baar­heid de bron. Hij was inder­daad zelf oog­ge­tui­ge van de gebeur­te­nis­sen die hij beschrijft. Dit wil niet zeg­gen dat we het gedicht kun­nen beschou­wen als een nauw­keu­rig his­to­risch ver­slag van de gebeur­te­nis­sen. Ener­zijds is er de ide­o­lo­gi­sche com­po­nent (Van Hout heeft voor­al een bepaal­de her­in­ne­ring wil­len oproe­pen, boven­dien in lite­rai­re vorm), ander­zijds zit er nog­al wat tijd tus­sen het beleg van Lei­den (1573–1574) en de eigen­lij­ke publi­ca­tie waar­door moge­lijk ver­te­ke­ning kan zijn opge­tre­den. Wan­neer het gedicht geschre­ven is, is inder­daad niet zeker – de uit­ein­de­lijk publi­ca­tie is in ieder geval ruim nadien verschenen.Tot slot is de his­to­ri­sche con­text zeer goed uit­ge­werkt; veel ver­ban­den tus­sen de lite­ra­tuur en de his­to­ri­sche bron wor­den aan­ge­stipt en hel­der bear­gu­men­teerd. De onder­wer­pen voor even­tu­eel ver­volg­on­der­zoek zijn rele­vant en getui­gen van inzicht in de pro­ble­ma­tiek. In zijn alge­meen­heid zijn bij de bronana­ly­se rele­van­te aan­vul­len­de publicaties/bronnen benut.



  1. ‘Hout, Jan van’ in: Nij­hoffs Geschie­de­nis­lexi­con. Neder­land en Bel­gië (’s‑Gravenhage 1981) 268. 

  2. ‘Hout (Jan van)’, Bio­graphisch woor­den­boek der Neder­lan­den, http://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/vdaa/#page=514&accessor=accessor_index&sou=&accessor_href=http%3A%2F%2Fresources.huygens.knaw.nl%2Fretroboeken%2Fvdaa%2Faccessor_index%2Findex_html%3Fpage%3D277%26source%3Daa__001biog01_01.xml%26id%3Daccessor_i, laatst geraad­pleegd op 29 juni 2022. 

  3. Johan Kop­penol , ‘Jan van Hout en de Leid­se Rede­rij­kers’ (2009) https://oudleiden.nl/werkgroepen/jan-van-hout-archiefonderzoek/jvh-lezingen/johan-koppenol-de-leidse-rederijkers, laatst geraad­pleegd op 29 juni 2022. 

  4. Anton van der Lem, ‘Hout, Jan van’ https://dutchrevolt.leiden.edu/dutch/personen/H/Pages/houtjanvan.aspx, laatst geraad­pleegd 29 juni 2022.