Omdat ik tijdens de studie Algemene cultuurwetenschappen regelmatig merk dat enige bijbelkennis wel handig is, ben ik maar weer eens met dit ‘boek der boeken’ begonnen.
Genesis 47
Voor zijn bezoek aan de farao neemt Jozef vijf van zijn broers mee, die zich voorstellen als schaapherders. Ze vragen de farao om toestemming tijdelijk in zijn land te mogen wonen vanwege de hongersnood in Kanaän. De farao gaat akkoord en wijst hen het gebied van Gosen aan als waar zij zich kunnen vestigen.
Hierna brengt Jozef zijn vader naar de farao. Die vraagt hem hoe oud hij is. Jakob laat de farao weten dat hij inmiddels honderddertig jaar oud is, maar dat hij nog niet zo loang op aarde heeft rondgezworven als zijn voorouders.
De hongersnood in Egypte en omringende landen houdt intussen onverminderd aan en het is alleen Jozef die voldoende voorraad graan heeft om iedereen van voedsel te voorzien. Als bij de meeste mensen het geld opraakt komt Jozef met het voorstel om dan maar vee in te ruilen voor graan. Het daarop volgende jaar is ook al het vee overgegaan in handen van Jozelf en zit er voor de bevolking niets anders op dan hun land en arbeidskracht in te ruilen voor graan.
Zo kwam al het land in bezit van de farao. En in alle delen van Egypte maakte Jozelf het volk tot slaaf. Alleen de grond van de priesters kocht hij niet op, want de priesters kregen een vaste toelage van de farao en zij konden van dat inkomen leven; daarom hoefden zij hun grond niet te verkopen.
Genesis 47: 16–31
Van het zaad dat de bevolking van Egypte op deze manier verkreeg werd bij wet vastgelegd dat een vijfde deel van de opbrengst moest worden afgestaan aan de farao. Het overige vier vijfde deel kon worden gebruikt als zaaigoed en voedsel voor hun familie.
Jakob leefde zeventien jaar in Egypte. Toen hij zijn einde voelde naderen liet hij zijn zoon Jozef beloven hem niet in Egypte te laten begraven maar in het graf van zijn voorouders.