
[Twitter 7:40 PM] Ze komen steeds verder de tuin in, die roofvogels…
~ ~ ~
vrijetijdsblogger
[Twitter 7:40 PM] Ze komen steeds verder de tuin in, die roofvogels…
~ ~ ~
Op de kolonisatie volgde de dekolonisatie, op de dekolonisatie de postkoloniale migraties. De migranten die in Nederland arriveerden werden niet met open armen ontvangen, maar hadden wel het recht zich te vestigen. Ze hadden een krachtig retorisch argument tegen xenofobe reacties: ‘Wij zijn hier omdat jullie daar waren!’
Zo begint Gert Oostindie zijn artikel voor de Maand van de Geschiedenis. Ik had het niet eerder zo bekeken, maar het is inderdaad een terecht weerwoord. Een logische consequentie van het koloniale handelen. Gelukkig gaat Oostindie daarna verder in op de vraag ‘en wat nu?’, want dat de migranten een meer dan valide reden hadden om zich hier te vestigen was vervolgens ook weer de start een nieuw proces: een noodzakelijke integratie en gezamenlijke verwerking van een gedeeld verleden.
Niemand zal het ontgaan zijn dat het debat zich de laatste tijd vooral richt op standbeelden in de publieke ruimte die een eenzijdig beeld geven van bepaalde aspecten in ons gedeelde verleden (bepaald vanuit de in het verleden bovenliggende partij in de machtshiërarchie) waar grote delen van de Nederlandse bevolking zich niet in herkennen of door geschoffeerd voelen. In hun huidige vorm en vaak prominente plaats dragen ze bij tot het instandhouden van een visie die allang niet meer past bij het voortschrijdend inzicht op onze geschiedenis.
Oostindie geeft aan dat ‘deze beeldenstorm’ niet iets nieuws is. Al decennialang worden er acties ondernomen om onwelgevallige zaken te corrigeren of te verwijderen en te vervangen door culturele uitingen die beter bij de huidige tijd passen.
Het is allemaal nog niet genoeg, maar dit is de dominante trend, niet de achterhoedegevechten waarin het koloniale verleden wordt verheerlijkt.
Er moet nog heel veel gebeuren, dat is ook de boodschap van Oostindie. Hij maakt wel de kanttekening dat het een schurend proces dient te zijn. Niet de gehele nationale geschiedenis in één keer op de mestvaalt gooien omdat er niets van deugt.
~ ~ ~
In oktober schrijf ik regelmatig een blogpost naar aanleiding van de artikelen op de site van de Maand van de Geschiedenis rond het thema van 2020: Oost/West.
~ ~ ~
[Twitter 2:33 PM] Een mooi motje kom ik weer tegen tijdens het tuinieren.
~ ~ ~
De Joodse grootouders aan moederskant van Natascha van Weezel leerden elkaar kennen in Den Haag bij ANSKI, de vereniging voor Oost-Europese Joden in Nederland. Allebei waren ze in 1938 naar Nederland gevlucht na de Kristallnacht. Haar opa vanuit Berlijn, en haar oma vanuit Wenen. Tijdens de oorlog besloten ze opnieuw te vluchten. Nu als stel. Hun doel was Zwitserland. Uiteindelijk zijn ze er ternauwernood aangekomen na een avontuurlijke reis die verscheidene keren helemaal verkeerd had kunnen aflopen.
In het artikel door Van Weezel maakt zij een link naar deze barre tocht die haar grootouders ondernamen en de levenslessen die zij van haar moeder geleerd heeft, die ze op haar beurt van haar ouders had meegekregen: ‘moed tonen en opkomen voor de rechten van vluchtelingen’.
Het is een persoonlijk relaas vandaag als onderdeel van de Maand van de Geschiedenis. Want Natascha van Weezel vertelt na de beschrijving van hoe haar grootouders de oorlogsjaren vervolgens hoe ze zelf als derde generatiekind lange tijd geworsteld heeft met deze ‘erfenis’. Ze ervoer een constante druk om haar familie gelukkig te maken gezien het enorme leed dat hen ten deel was gevallen. Een onmogelijke taak natuurlijk. Pas nadat ze haar demonen een plaats had gegeven kon ze verder. De levenslessen die haar moeder doorgeven heeft zijn daarbij leidend gebleven. Het helpt haar bij de strijd tegen discriminatie en de hulp aan vluchtelingen.
~ ~ ~
In oktober schrijf ik regelmatig een blogpost naar aanleiding van de artikelen op de site van de Maand van de Geschiedenis rond het thema van 2020: Oost/West.
~ ~ ~
[Twitter RT] @Cultuur_OU: Leestip: ‘Coen hoort bij Hoorn’. Emoties rond een omstreden standbeeld. Geschreven door Caroline Drieenhuizen en Gemma Blok, beide verbonden aan @OU_Nederland
Het artikel van Gemma Blok en Caroline Drieënhuizen lijkt zich in eerste instantie specifiek te richten op het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen in Hoorn waar al voordat het beeld er stond kritiek op was, en die kritiek is nooit verstomd tot op de dag van vandaag. Na een korte opsomming van deze kritiek door de jaren heen, wordt vervolgens toch een andere insteek genomen waar de kritiek op standbeeld gebruikt wordt als symbool voor een breder sociaal-cultuur onbehagen:
Maar onder de oppervlakte speelt er meer, denken wij, en wordt de discussie over wat te doen met dit beladen stuk erfgoed mede gevoed door emoties, die in directe zin weinig met de gebeurtenissen op Banda te maken hebben, maar heel veel met onvrede over het hoge tempo van sociaal-culturele veranderingen in Nederland in het hier en nu: de toegenomen sociale mobiliteit, de doorwerking van koloniale wereldbeelden, maatschappijopvattingen en praktijken als racisme en, daaraan gekoppeld misschien wel, onvrede over de multiculturele samenleving. De discussie over Coen zoals die in Hoorn wordt gevoerd — een gemeente die heel snel veranderd is in de afgelopen veertig jaar en waar wij beiden ‘van buiten’ banden mee hebben — gaat over zijn symbolische betekenis en biedt een venster op Nederland en zijn sociale worstelingen in zijn algemeenheid.
Fascinerend is het te lezen over de kloof in de stad tussen de Horinezen (‘wij’, ofwel de oorspronkelijke bewoners) en Horenaren (‘zij’, ofwel import, voornamelijk uit de Randstand). Het zijn de Horinezen die alle kritiek op hun J.P. Coen (‘een rotvent, maar wel onze rotvent’, zo wordt het treffend beschreven) zien als een aanval van buitenaf, waardoor er een tegenreactie ontstaat die zich concentreert op een nostalgisch beeld van de Hoornsche cultuur en geschiedenis, waarbij Coen wordt ingezet als een belangrijk symbool van het oude Hoorn. Het past ook in een breder perspectief waar met de functie van Hoorn een aantal decennia geleden als overloopgemeente voor Amsterdam grote veranderingen zijn gekomen in de samenstelling van de bevolking en het straatbeeld. De Horinezen herkennen zichzelf niet meer in het hedendaagse Hoorn. Dit gevoel van onvrede uit zich op diverse manieren en kan ook gebruikt worden door andere partijen in de Nederlandse samenleving die een vergelijkbare ‘strijd’ tussen ‘wij’ en ‘zij’ voeren, zoals het voorbeeld van FVD-voorman Thierry Baudet laat zien met zijn bezoek aan het standbeeld van Coen.
De auteurs sluiten af met het verbinden van de actuele discussie die er in Hoorn nog steeds is over wat te doen met het standbeeld, met het concept van de ‘emotienetwerken’ (door Directeur van Imagine IC Marlous Willemsen en bijzonder hoogleraar historische cultuur Hester Dibbits) om te zien of via deze invalshoek de ontstane patstelling in het debat doorbroken kan worden:
Wat de stadsgesprekken rond Coen betreft, lijkt het blootleggen van de emoties die onder de politieke standpunten liggen ons zeker een mogelijke uitweg uit de polarisatie. Waarom mensen zich door het beeld gekwetst voelen en waarom zij zich beter thuis zouden voelen in een land zonder koloniale standbeelden, is daarbij een even belangrijke vraag als die naar de ‘eigen’ cultuur waarvan Horinezen blijkbaar het gevoel hebben dat ze die steeds meer dreigen te verliezen; een gevoel dat ze projecteren op het standbeeld van Coen.
Het lijkt mij een moedige poging, maar waar een hoop begeleiding bij nodig is om het in goede banen te leiden. In ieder geval gaf het artikel mij weer een hoop stof tot nadenken over hoe complex de discussie rond deze ‘beeldenstorm’ en ons gedeelde erfgoed is.
~ ~ ~
Het iedere dag een artikel lezen op de site van de Maand van de Geschiedenis bevalt me goed. In de meeste gevallen krijg ik informatie voorgeschoteld die geheel of gedeeltelijk nieuw voor me is. Zo ook vandaag. In het artikel door Yvette Kopijn wordt het gedeelde verleden van Java en Suriname onder de aandacht gebracht, want wat velen misschien niet weten is dat begin vorige eeuw tot aan het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog veel Javanen in Suriname terechtkwamen:
Tussen 1890 en 1939 worden er in totaal 32.956 Javanen van de ene kolonie in de Oost naar de andere in de West overgeplant om eerst de plantagelandbouw en later de kleinlandbouw een economische impuls te geven.
Tot aan 1930 gaan ze individueel, als contractarbeider. Daarna worden ze geronseld als ‘vrij’ arbeider en vertrekken ze met hele gezin.
Kopijn neemt als voorbeeld het verhaal van ‘Bok’ (vrouw) Martosentiko die in 1924 als 21-jarige jonge vrouw de overtocht waagt omdat zij niet uitgehuwelijkt wil worden en daarvoor al eerder haar dorp verlaten heeft. Zij komt terecht op de suikerrietplantage Zoelen. Nadat haar contract verlopen is, besluit ze te blijven en bouwt in de jaren die volgen een leven op in haar nieuwe vaderland. Totdat met het naderende uitroepen van de onafhankelijkheid in 1975 ze besluit om samen met haar man te vertrekken naar Nederland. Hier slijten zij hun laatste levensjaren in het Javaans-Surinaamse bejaardenoord Nieuw-Beekvliet te St. Michielsgestel.
Zoals gezegd, het is een aspect van onze koloniale geschiedenis die misschien niet bij iedereen bekend mag worden geacht. Kopijn vraagt zich af hoe dat komt en heeft nog meer vragen:
Een even zo belangrijke vraag om te stellen is: waarom zijn we nog steeds geneigd om de Nederlandse koloniën in de Oost en in de West voor te stellen als twee strikt van elkaar gescheiden levenssferen, terwijl zij in werkelijkheid nauw met elkaar vervlochten waren?
Er blijkt veel onderling verkeer plaats te hebben gevonden als je je er verder in verdiept. Zo waren bestuurders die carrière maakten in beide overzeese gebiedsdelen, Surinaamse soldaten die in de Oost gingen vechten of Indiërs die zich in Nederland vestigden, zich alsnog hier niet thuis voelden en doorreisden naar Suriname. Kopijn merkt dan ook terecht op dat ‘Oost en West meer met elkaar zijn verbonden dan wij ons beseffen’ en ik ben blij dat ik haar artikel onder ogen hebben gekregen om dit hiaat in mijn kennis te vullen.
~ ~ ~
In oktober schrijf ik regelmatig een blogpost naar aanleiding van de artikelen op de site van de Maand van de Geschiedenis rond het thema van 2020: Oost/West.
~ ~ ~
[Twitter RT] @Cultuur_OU: Lees de column van Hanneke Nap, promovenda @OU_Nederland, over de ontwikkeling van Sinterklaas in de negentiende eeuw in New York => Santa Claus, een oude Amsterdammer?
In 1804 werd de New-York Historical Society opgericht door John Pintard om de geschiedenis van de stad te onderzoeken en vast te leggen. Als patroonheilige werd gekozen voor Sint-Nicolaas, een eerbetoon aan de Hollandse kolonisten die de stad oorspronkelijk hadden gesticht. Al sinds de middeleeuwen was deze religieuze figuur namelijk de beschermheilige van de stad Amsterdam. Vanaf 1810 vond er een jaarlijks terugkerend banket plaats op 6 december voor de leden van de Society om meer bekendheid aan deze figuur en het bijbehorende feest te geven.
De auteur Washington Irving, ook lid van de Society die al eerder in zijn (onder pseudoniem gepubliceerde) satirische Knickerbocker’s History of New York (1809) stil had gestaan bij de rol van Sint-Nicolaas, richtte in 1834 de Saint Nicholas Society of the City of New York op. Doel van deze vereniging was om de Nederlandse oorsprong van de stad levend te houden en de culturele banden over en weer te bestendigen. Ook hier werd er een jaarlijks feest georganiseerd op 6 december, geheel volgens oud-Hollandse tradities:
Een opvallend en terugkerend element vormden zes zwarte bedienden die de ‘serving-men of the early Hollanders’ moesten verbeelden en kennelijk als een kenmerkend aspect van de oude Nederlandse wereld werden beschouwd: ‘The president and guests were attended by Dutch negroes, dressed in the livery of one hundred and fifty years ago, the singularity and perfect fidelity of their costume produced much merriment and brought back forcibly (…) the good old times of our Dutch ancestors’, aldus een verslag van het feest uit 1837 in een plaatselijk weekblad.
In het artikel op de site van de OU gaat Hanneke Nap laat zij zien hoe in de loop van de geschiedenis het verhaal van de goedheiligman geleidelijk een andere invulling krijgt. Dat wordt onder andere duidelijk gemaatk aan de hand van getuigenissen door Nederlands die de Verenigde Staten bezoeken, zoals in het geval van de journalist Charles Boissevan:
Ook Charles Boissevain was zich tijdens zijn verblijf in New York in 1880 bewust van de verschillen en droeg daarvoor zelfs een verklaring aan: ‘St. Nicolaas wordt overal in de winkels en op prenten voorgesteld als bij ons, doch hij heeft geen zwarten knecht. Dat is waarschijnlijk uit beleefdheid voor de negers, die stemmen hebben bij de verkiezing, en zeer spoedig op de teenen getrapt zijn.’
~ ~ ~
Een felle aanklacht door Patricia D. Gomez richting de KNAW (Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen) met de afwijzing om de wetenschappelijke afdeling van het NiNsee (Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en erfenis) niet in haar organisatie op te nemen. Door het wegvallen van rijkssubsidie in 2012/2013 voor het enige zwarte kennisinstituut dat onderzoek doet naar het slavernijverleden wordt de officiële geschiedschrijving over dit onderwerp zo goed als volledig beoefend door witte mannen en vrouwen.
Gomez legt als volgt uit aan waarom deze afwijzing gezien kan worden als een voorbeeld van institutioneel racisme:
Overeenkomstig de definitie van institutioneel racisme, lag het racisme niet in de aard van de afwijzing, maar in de gevolgen ervan. De KNAW had het beargumenteerd met neutrale wetenschappelijkheidscriteria waar het NiNsee niet helemaal aan voldeed. Het gevolg was echter wel racistisch want de zwarte historici werden gedupeerd en de witten bevoordeeld. Zij konden institutioneel versterkt en vanuit een monopolie positie in het gat stappen dat met het slopen van het NiNsee was ontstaan.
Los van het feit dat het voor zwarte historici hierdoor bijna onmogelijk is geworden om zich een goede positie te verwerven in de wetenschappelijke organisatie waar de beste banen, subsidies en onderzoeksopdrachten te behalen zijn, zijn andere gevolgen dat het beeld van het slavernijverleden grotendeels eenzijdig eurocentrisch blijft vanwege de dominantie van de witte historici en dat verworvenheden of nieuwe inzichten van andere groepen in dit beeld ingebed worden alsof ze door hen bedacht zijn. Ook de prikkel om daadwerkelijk racisme en ‘white privilege’ aan de kaak te stellen of verder bloot te leggen in de geschiedschrijving is afwezig.
Gomez ziet de afwijzing door de KNAW als een gebrek aan zelfreflectie alsook (met een verwijzing naar Kant) aan moraal:
Als de KNAW zich rekenschap van haar geschiedenis had gegeven en moraliteit hierin had betrokken, had ze haar oneerlijk verkregen voorsprong meegenomen in haar overwegingen.
Ze sluit af met de constatering dat door deze handelswijze de KNAW de racistische opvatting bevestigt “dat zwarten minder intelligent zijn en minder presteren dan witten”. Een triestmakende conclusie.
~ ~ ~
In oktober schrijf ik regelmatig een blogpost naar aanleiding van de artikelen op de site van de Maand van de Geschiedenis rond het thema van 2020: Oost/West.
~ ~ ~
Een in eerste instantie misschien vreemde bijdrage van Anne van Mourik voor het thema Oost/West van de Maand van de Geschiedenis. Het gaat namelijk over voedsel als politiek wapen. Maar met de verwijzing naar de Koude Oorlog en Oost- en West-Duitsland is de stap naar voedsel als propagandamiddel al snel gezet:
De opdeling van Duitsland in een socialistisch Oost en een kapitalistisch West, betekende het begin van een lange zoektocht naar een Oost- en een West-Duitse identiteit. Met de opdeling vormden zich twee verschillende, maar met elkaar verweven voedsel-economieën en culturen. Het is niet zo vreemd dus, dat het identiteitsvraagstuk aan voedsel werd gelinkt.
Wat volgt is een kort historisch overzicht om deze ‘Duitse relatie met voedsel, oorlog en identiteit beter te begrijpen’. Niet dat men daarvoor ver terug in de tijd hoeft te gaan. Het heeft alles te maken met de hongersnood die er in Duitsland ontstond tijdens De Grote Oorlog (ook wel bekend als Eerste Wereldoorlog). Dat nooit meer, werd de insteek van Hitler en zijn kompanen. De behoefte aan Lebensraum valt hier rechtstreeks aan te koppelen. Duitsland moest zelfvoorzienend worden. Ook met het oog om een oorlogseconomie draaiende te houden.
Niet dat het lukte. Ook gedurende de Tweede Wereldoorlog waren er altijd meer monden te voeden dan dat er voedsel voor beschikbaar was. Zo bleef de belofte om het eigen Duitse volk hongervrij te houden een belangrijk politiek agendapunt, en werd het geregeld gebruikt in het gespleten Duitsland om elkaar de maat te nemen in hoeverre men hierin geslaagd was.
Ik had er nooit eerder echt bij stilgestaan en vond het een bijzondere insteek om op deze manier een nationale identiteit beter proberen te begrijpen.
~ ~ ~
In oktober schrijf ik regelmatig een blogpost naar aanleiding van de artikelen op de site van de Maand van de Geschiedenis rond het thema van 2020: Oost/West.
~ ~ ~
Bij het artikel dat ik vandaag onder ogen krijg op de site van de Maand van de Geschiedenis gaan we voor de verandering nu eens niet op reis naar het (verre) Oosten of Westen. Het is een persoonlijke overpeinzing door Jinna Smit (programmaleider Gedeeld Cultureel Erfgoed bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)) naar aanleiding van een vraag van haar moeder over de discussies rondom het standbeeld van J.P. Coen.
De vraag verrast haar (nooit eerder spraken ze over de Nederlandse verbeelding van het koloniale verleden) en zet haar aan het denken over het gedeeld verleden (en erfgoed) van Nederland en Indonesië, maar ook met andere landen waar Nederland een verleden mee deelt. De voorbeelden die ze uit eigen ervaring kent weten haar nog iedere keer opnieuw te raken.
Steeds opnieuw laat gedeeld erfgoed zien hoe ons land in het verleden verknoopt is geraakt met andere landen en culturen en hoe we zonder deze kennis de wereld zoals deze nu is niet goed kunnen begrijpen.
In haar visie is het essentieel dat landen met een gedeeld erfgoed inzetten op een een goede en constructieve samenwerking. Omdat in eerste instantie de benadering van het erfgoed vanuit de eigen achtergrond en tradities tot stand komt zorgt juist een open samenwerking voor beter begrip en kan het hopelijk leiden tot een gedeeld belang. Dit gedeelde belang is vaak gerelateerd aan de praktische problemen die er komen kijken bij het bewaren en beschikbaar maken van het erfgoed voor het grote publiek. Denk bijvoorbeeld aan het leefbaarder maken van historische binnensteden, het beschermen van scheepswrakken en het beheren van collecties. Dit leidt tot een interessante observatie:
Dus hoewel het gedeelde verleden een startpunt biedt voor samenwerking, ligt de focus vooral op het samen vormgeven van de toekomst.
Kern in de overpeinzingen van Jinna Smit blijft het aspect van wederzijds begrip en samenwerking, iets waar het in onze gepolariseerde samenleving helaas regelmatig aan ontbreekt. Door hier meer aandacht aan te besteden is het misschien mogelijk om de angel uit toekomstige discussies over controversiële aspecten uit het verleden te halen.
~ ~ ~
In oktober schrijf ik regelmatig een blogpost naar aanleiding van de artikelen op de site van de Maand van de Geschiedenis rond het thema van 2020: Oost/West.
~ ~ ~